Opmaken
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Infinitief
Ik wil mijn kamer opmaken.
Tegenwoordig deelwoord
De kunstenaar is een nieuw kunstwerk opmakend.
Het opmakende rapport is zeer interessant.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik maak elke ochtend mijn bed op.
jij / je
Jij maakt het huis altijd netjes op.
u
U maakt de tafel altijd mooi op.
hij
Hij maakt zijn huiswerk altijd op tijd op.
zij / ze
Zij maakt de reserves op in de voorraadkast.
het
Het project maakt veel impressies op.
wij / we
Wij maken de presentatie mooi op.
jullie
Jullie maken de rapporten altijd mooi op.
Verleden tijd
wij / we
Wij maakten het verslag uiteindelijk op.
ik
Ik maakte mijn huiswerk op de fiets op.
hij
Hij maakte alles netjes op.
zij / ze
Zij maakte het feest mooi op.
jullie
Jullie maakten de bespreking goed op.
u
U maakte de presentatie perfect op.
het
Het document maakte hij snel op.
Voltooid deelwoord
ik, jij / je, u, hij, zij / ze, het, wij / we, jullie
Ik heb mijn kamer netjes opgemaakt.
Gebiedende wijs
jij / je
Maak je bed op!
u
Maakt u de tafel op, alstublieft.
Aanvoegende wijs
Ik wens dat jij goed opmaakt.
Laat ons hopen dat hij goed opmake.