Paardrijden

Verb
1
Compound
Simple
Complex
Present Tense
Past Tense
Future Tense
Declarative
Interrogative
Imperative
Context & Scenario
Een kindachtige persoon rijdt gelukkig op een bruin paard in een levendig bos met groene bomen en een blauwe lucht.
Paardrijden in een Levendig Bos
Een kindachtige persoon rijdt gelukkig op een bruin paard in een levendig bos met groene bomen en een blauwe lucht.
2
Compound
Complex
Simple
Een levendig winterlandschap met mensen die paardrijden in de sneeuw, omringd door een gezellig dorp en kinderen die een sneeuwman bouwen.
Prachtig winterse paardrijden in sfeervol Nederlands landschap
Een levendig winterlandschap met mensen die paardrijden in de sneeuw, omringd door een gezellig dorp en kinderen die een sneeuwman bouwen.
3
Simple
Compound
Complex
Present Tense
Future Tense
Past Tense
Declarative
Interrogative
Imperative
Context & Scenario
Context & Scenario
Context & Scenario
Synonym
Related Word
Idiomatic
Een jong persoon leert paardrijden op een kleurrijk en fantasierijk paard terwijl bizarre wezens toekijken in een surrealistisch landschap.
Surrealistisch paardrijden leren in een fantastische omgeving
Een jong persoon leert paardrijden op een kleurrijk en fantasierijk paard terwijl bizarre wezens toekijken in een surrealistisch landschap.