Paardrijden
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Het werkwoord 'paardrijden' heeft te maken met het rijden op een paard, een populaire activiteit en sport.
Infinitief
Ik wil graag paardrijden in de vrije natuur.
Tegenwoordig deelwoord
De paardrijdende kinderen lachen en hebben plezier.
De paardrijdende vrouw geniet van de rit.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik paardrij graag in mijn vrije tijd.
jij / je
Jij paardrijdt elke zondag met je vrienden.
u
U paardrijdt vaak in het weekend.
hij
Hij paardrijdt op een prachtig paard.
zij / ze
Zij paardrijdt al jaren lang.
wij / we
Wij paardrijden vaak samen in het bos.
jullie
Jullie paardrijden met de hele groep.
het
Het is leuk om te rijden paard.
Verleden tijd
ik
Ik paardreed voor het eerst toen ik zes jaar oud was.
jij / je
Jij paardreed tijdens je vakantie vorig jaar.
u
U paardreed gisteren in de wedstrijd.
hij
Hij paardreed met zijn vrienden verleden week.
zij / ze
Zij paardreed als kind vaak.
wij / we
Wij paardreden samen in de oude stal.
jullie
Jullie paardreden vorig jaar op de camping.
het
Het reden paard is een mooie ervaring.
Voltooid deelwoord
Ik ben paardgereden afgelopen zondag.
Aanvoegende wijs
ik
Ik wensch dat ik paardrijde op een sterrenavond.
jij / je
Als jij paardrijde, zou ik mee willen gaan.
Gebiedende wijs
Rijd paard in de arena.
Rijdt paard met veel aandacht!
Rij paard snel naar de finish.