Pinnen

Verb
1
Complex
Past Tense
Imperative
Simple
Future Tense
Interrogative
Compound
Present Tense
Declarative
Context & Scenario
Een zelfverzekerd persoon in een supermarkt met een betaalpas in de hand, omringd door kleurrijke boodschappen.
Betalen in de supermarkt met een betaalpas
Een zelfverzekerd persoon in een supermarkt met een betaalpas in de hand, omringd door kleurrijke boodschappen.
2
Simple
Past Tense
Interrogative
Compound
Present Tense
Declarative
Interrogative
Complex
Future Tense
Imperative
Een elegant geklede vrouw gebruikt een geldautomaat in een moderne stad, omgeven door architecturale details.
Vrouw bij geldautomaat in moderne stad
Een elegant geklede vrouw gebruikt een geldautomaat in een moderne stad, omgeven door architecturale details.
3
Compound
Future Tense
Imperative
Complex
Past Tense
Interrogative
Context & Scenario
Simple
Present Tense
Declarative
Een vrolijke kinderlijke illustratie van een klant die in een winkel met een pinapparaat betaalt voor een smartphone.
Klant maakt transactie met pinapparaat in de winkel
Een vrolijke kinderlijke illustratie van een klant die in een winkel met een pinapparaat betaalt voor een smartphone.