Plagen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Soms kan plagen ook als grap bedoeld zijn, maar het kan ook kwetsend zijn.
Infinitief
Ik leer dat plagen niet altijd leuk is.
Tegenwoordig deelwoord
De kinderen zijn plagend met elkaar aan het spelen.
Met plagende vrienden kan ik altijd lachen.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik plaag mijn zus soms om haar te laten lachen.
jij / je
Jij plaagt altijd je vrienden met leuke grappen.
u
U plaagt de kinderen niet, toch?
hij
Hij plaagt zijn hond elke ochtend.
zij / ze
Zij plaagt haar klasgenoten vaak.
het
Het plaagt mij als ik het zie.
wij / we
Wij plagen onze vrienden altijd als ze winnen.
jullie
Jullie plagen elkaar veel te vaak.
Verleden tijd
ik
Ik plaagde hem vorig jaar tijdens de vakantie.
jij / je
Jij plaagde me toen we klein waren.
u
U plaagde ons een tijdje terug.
hij
Hij plaagde haar altijd in de klas.
zij / ze
Zij plaagde hem toen hij niet keek.
wij / we
Wij plaagden onze leraar met smoesjes.
jullie
Jullie plaagden ons tijdens het spel.
Voltooid deelwoord
Ik ben altijd geplaagd door mijn vrienden.
Aanvoegende wijs
ik
Ik hoop dat hij nooit meer plage.
Gebiedende wijs
Plaag je vrienden niet te veel.
Plaagt niet, dat is niet leuk.