Rijden
Verbzich voortbewegen op een voertuig, zoals een auto, fiets, of paard
(iemand rijdt met een voertuig)
Hij rijdt elke dag met de auto naar zijn werk.
Zij rijdt graag paard in het weekend.
- Compound
Ik beweeg me voort met de auto, maar mijn vriend rijdt met de fiets.
- Past Tense
Gisteren bewoog ik me voort met de bus naar het centrum.
- Imperative
Beweeg je snel voort als je in de stad bent!
- Context & Scenario
Ik beweeg me voort naar de winkel om boodschappen te doen.
- Synonym
Zij is een automobilist, die zich snel voortbeweegt in het verkeer.
- Idiomatic
Met de fiets kunnen we ons snel voortbewegen, als het verkeer druk is.
- Complex
Wanneer het mooi weer is, beweeg ik me meestal voort op mijn scooter.
- Future Tense
Morgen zal ik me voortbewegen op mijn skateboard.
- Declarative
Hij rijdt met de auto naar het feest.
- Context & Scenario
Tijdens de gymles leren we ons voort te bewegen met verschillende voertuigen.
- Related Word
Hij heeft een nieuwe scooter die hem snel voortbeweegt.
- Simple
Ik beweeg me altijd snel voort op mijn fiets.
- Present Tense
De kinderen fietsen naar school.
- Interrogative
Beweeg je je voort met een fiets of een scooter?
- Context & Scenario
We hebben een fiets gehuurd om ons voort te bewegen tijdens de vakantie.
- Context & Scenario
Als de verkeerslichten groen zijn, kunnen wij ons snel voortbewegen naar het volgende kruispunt.
een voertuig op wielen laten bewegen op een weg of spoor
(een voertuig rijdt over een oppervlak)
De vrachtwagen rijdt langzaam door de stad.
De trein rijdt op tijd van het station.
- Simple
Het vervoer van goederen is essentieel voor de economie.
- Future Tense
Morgen zal het vervoer van de lading beginnen.
- Interrogative
Is het vervoer van goederen hier altijd zo duur?
- Context & Scenario
Op school leren we over het vervoer van mensen en materialen.
- Synonym
Met de trein reizen is een snel transportmiddel.
- Compound
Er is veel vervoer in de stad, maar het verkeer is vaak druk.
- Present Tense
De bus vervoert veel mensen naar hun werk.
- Declarative
Het vervoer van de fietsen is eenvoudig.
- Context & Scenario
Ik neem de tram voor het vervoer naar het centrum.
- Idiomatic
Ze maakte een ritje met de fiets, wat een buitengewoon vervoersmiddel is voor korte afstanden.
- Complex
Wanneer het vervoer op tijd is, kunnen we onze afspraken halen.
- Past Tense
Gisteren hielp ik mijn vriend met het vervoer van zijn meubels.
- Imperative
Gebruik een bus voor het vervoer van je bagage!
- Context & Scenario
Na het werk gaan we met de auto op vervoer naar het feest.
- Related Word
Persoonlijk geloof ik dat goed openbaar vervoer een must is.
een bepaalde afstand afleggen met een voertuig
(afstand rijden)
Ze willen vandaag naar Amsterdam rijden, dat is een lange rit.
We moeten nog heel ver rijden om bij het hotel te komen.
- Simple
De afstand tussen de steden is ongeveer vijftig kilometer.
- Past Tense
Gisteren legde ik een lange afstand af naar de zee.
- Interrogative
Hoeveel afstand rijd jij dagelijks naar je werk?
- Context & Scenario
In de klas moeten we leren hoe we veilig een afstand kunnen rijden.
- Related Word
We hebben onze auto gecheckt om lange afstanden af te leggen zonder problemen.
- Complex
Als we de afstand sneller afleggen, zullen we op tijd aankomen op de bestemming.
- Present Tense
Ik rijd elke dag een bepaalde afstand naar mijn werk.
- Declarative
We rijden elke week naar huis, dat is altijd een lange afstand.
- Imperative
Leg een bepaalde afstand af en kom terug!
- Context & Scenario
Tijdens het weekend rijden we vaak samen een afstand naar vrienden.
- Compound
De afstand is groot, maar we zullen het toch bereiken en genieten van de reis.
- Future Tense
Morgen zal ik een afstand van dertig kilometer rijden naar de stad.
- Context & Scenario
Ik heb geen problemen met het rijden van een afstand naar mijn familielid.
- Synonym
De afstand kan soms uitdagend zijn, maar met goede muziek is het leuk.
- Idiomatic
We moeten eerst de koeien over de weg brengen, want de afstand is niet te ver.
in een bepaalde richting of naar een bepaalde plaats rijden
(iemand rijdt naar een locatie)
Ze rijden naar het strand voor een dagje uit.
Hij rijdt iedere ochtend naar de sportschool.
- Complex
Als we in de richting van het museum rijden, zullen we het snel vinden.
- Future Tense
Morgen zal ik in de richting van de school rijden.
- Imperative
Rijd snel in de juiste richting!
- Context & Scenario
Zij rijdt naar het winkelcentrum in de richting van de stad.
- Related Word
De aanwijzingen gaven ons de juiste richting voor de reis.
- Compound
De auto rijdt in de richting van de stad, maar de fietsers gaan de andere kant op.
- Past Tense
Gisteren reed ik in de richting van de markt.
- Declarative
Hij rijdt naar huis na een lange dag, dat is de juiste richting.
- Context & Scenario
Tijdens een roadtrip rijd je met vrienden in de richting van avontuur.
- Idiomatic
We zijn helemaal de verkeerde richting opgegaan, nu moeten we omkeren.
- Simple
De auto rijdt in de richting van de stad.
- Present Tense
Ik rijd elke dag in een andere richting naar mijn werk.
- Interrogative
Rijd jij ook in deze richting?
- Context & Scenario
In de klas leren we hoe we naar verschillende richtingen kunnen rijden.
- Synonym
De bestuurder moet de richting van de navigatie volgen.
met schokkende bewegingen tegen iets of iemand aanrijden
(iemand rijdt tegen een object aan)
Hij reed per ongeluk tegen de boom aan.
Ze reed met haar fiets tegen het reclamebord aan.
- Complex
Toen de vrachtwagen op de snelweg botste, was het een grote chaos.
- Future Tense
Morgen zal hij met zijn fiets tegen een verkeersbord botsen als hij niet oplet.
- Context & Scenario
Hij botste per ongeluk met zijn skateboard tegen de muur.
- Synonym
De vrachtwagen, die te snel reed, botste tegen een andere truck.
- Idiomatic
Hij wist dat hij zich moest concentreren, anders zou hij tegen iets botsen.
- Simple
De auto botste tegen de muur.
- Past Tense
Ze botste gisteren met haar scooter tegen een bomen.
- Imperative
Bots niet met die auto tegen de andere voertuigen!
- Context & Scenario
Op het feest botste hij tegen de tafel omdat hij te veel had gedronken.
- Compound
De auto botste tegen de muur, maar de bestuurder raakte niet gewond.
- Present Tense
Hij botst vaak met zijn fiets tegen de paal.
- Declarative
De fiets botst altijd met te hoge snelheid tegen de stenen.
- Interrogative
Botst zij met haar auto tegen het hek?
- Context & Scenario
In de klas vertelde ze dat ze tijdens het fietsen tegen een boom botste.
- Related Word
Het ongeluk gebeurde omdat twee auto's met hoge snelheid tegen elkaar botsten.