Rijden
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Rijden kan zowel letterlijk (met een voertuig) als figuurlijk (met emotioneel vervoer) gebruikt worden.
Infinitief
Ik hou van rijden met mijn fiets.
Tegenwoordig deelwoord
De rijdende trein maakt veel geluid.
De rijdende Rob is heel snel.
Verleden tijd
ik, hij, zij / ze, het
Ik reed gisteren naar het werk.
wij / we, jullie
Zij reden vroeger vaak naar de zee.
Voltooid deelwoord
Wij zijn al naar Amsterdam gereden.
Tegenwoordig deelwoord
Ik zie een rijdend voertuig.
De rijdende scooters zorgen voor overlast.
Gebiedende wijs
Rijd voorzichtig in de regen.
Rijd snel naar huis nu het donker wordt.
Hij rijdt rechtstreeks naar het ziekenhuis.
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat hij snel rijde naar zijn bestemming.
Tegenwoordig deelwoord
De rijdende auto's maken veel lawaai.
De rijdende trein vertrekt straks.