Stoelen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
leggen of plaatsen van stoelen
Infinitief
Om te kunnen rusten, moet je de stoelen goed plaatsen.
Tegenwoordig deelwoord
De mensen zijn stoelend in de tuin aan het praten.
De stoelende kinderen speelden met hun speelgoed.
Voltooid deelwoord
Hij heeft de stoelen al gestoeld voor het feest.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik stoel de ruimtes in de woonkamer.
jij / je, u
Jij stoelt de lading op de vrachtwagen.
hij, zij / ze, het
Zij stoelt de stoelen in het restaurant.
wij / we, jullie
Wij stoelen samen de vergaderzaal.
Verleden tijd
ik
Ik stoelde de stoelen voor de gasten.
jij / je
Jij stoelde de tafel nog in de middag.
u
U stoelde het podium voor de presentatie.
hij, zij / ze, het
Zij stoelde de extra stoelen op tijd.
wij / we, jullie
Wij stoelden de banken in de aula.
Aanvoegende wijs
Moge hij de juiste stoelen stoele.
Gebiedende wijs
Stoel de stoelen in de vergaderruimte!
Stoelt het publiek rustig, alsjeblieft!