Uitleggen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Het werkwoord 'uitleggen' wordt vaak gebruikt in zowel formele als informele contexten.
Infinitief
Ik moet de regels uitleggen.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik leg het probleem uit.
jij / je
Jij legt de situatie goed uit.
u
U legt het onderwerp helder uit.
hij, zij / ze
Hij legt de tekst uit.
wij / we
Wij leggen de instructies uit.
jullie
Jullie leggen de vragen goed uit.
het
Het boek legt alles duidelijk uit.
Verleden tijd
ik
Ik legde het probleem vorig jaar uit.
jij / je
Jij legde de situatie goed uit.
u
U legde het onderwerp helder uit.
hij, zij / ze
Hij legde de tekst uit.
wij / we
Wij legden de instructies uit.
jullie
Jullie legden de vragen goed uit.
het
Het boek legde alles duidelijk uit.
Voltooid deelwoord
De regels zijn goed uitgelegd.
Tegenwoordig deelwoord
De uitleggend docent was erg geduldig.
De uitleggende context maakte het makkelijker om te begrijpen.
Aanvoegende wijs
Ik wens dat hij uitlegt wat hij bedoelt.
Het is belangrijk dat zij de regels uitlegt.
Gebiedende wijs
jij / je
Leg het probleem duidelijk uit.
jullie
Leg de instructies goed uit.