Varen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Varen kan zowel letterlijk als figuurlijk gebruikt worden.
Infinitief
Ik wil graag varen met vrienden.
Tegenwoordig deelwoord
De varend boot is snel.
De varende schipper houdt alles in de gaten.
Voltooid deelwoord
We hebben al veel gevaren deze zomer.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik vaar elke zaterdag.
jij / je, u
Jij vaart vandaag naar het eiland.
hij, zij / ze, het
Zij vaart met de familie.
wij / we, jullie
Jullie varen morgen naar het meer.
Verleden tijd
ik
Ik voer naar de haven in de zomer.
wij / we
Wij voerden het hele weekend.
Gebiedende wijs
Vaar snel naar de kust!
Vaart voorzichtig om de hoek!
Aanvoegende wijs
Mogen we dat je ook kan varen.