Vertellen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
De nuances in het gebruik van 'vertellen' kunnen variëren afhankelijk van de context waarin het gebruikt wordt.
Infinitief
Ik hou ervan om verhalen te vertellen.
Tegenwoordig deelwoord
De leraar was vertellend over zijn avonturen.
De vertellende vriendin boeide iedereen.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik vertel alles wat ik weet.
jij / je
Jij vertelt het verhaal heel spannend.
u
U vertelt steeds opnieuw dezelfde grap.
hij
Hij vertelt graag over zijn vakantie.
zij / ze
Zij vertelt altijd interessante dingen.
het
Het verhaal vertelt ons veel over het verleden.
wij / we
Wij vertellen elkaar geheimen.
jullie
Jullie vertellen te veel details.
Verleden tijd
ik
Ik vertelde hem het nieuws gisteravond.
jij / je
Jij vertelde een mooi verhaal.
u
U vertelde mij iets belangrijks.
hij
Hij vertelde over zijn kindertijd.
zij / ze
Zij vertelde ons wat er was gebeurd.
het
Het boek vertelde een aangrijpende geschiedenis.
wij / we
Wij vertelden de kinderen een sprookje.
jullie
Jullie vertelde ons alles tijdens het feest.
zij / ze
Zij vertelden hun verhaal aan ons.
Voltooid deelwoord
Hij heeft het verhaal al verteld.
Gebiedende wijs
Vertel me wat er is gebeurd!
Vertellen kunt u later doen.
Vertelt het ons morgen!
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat hij vertelle wat er is gebeurd.
Examples
Vertel het maar tegen iedereen.
gebiedende wijs, implicatief
Ze vertelt over haar liefde voor kunst.
tegenwoordige tijd, indicatief
Hij vertelde altijd over zijn avonturen in het buitenland.
verleden tijd, indicatief
Ik heb het hem verteld.
voltooid deelwoord, indicatief
Het is belangrijk dat je het verhaal goed vertelt.
aanvoegende wijs, subjunctief