Wellen
VerbAuxiliary Verb
hebben
regelmatig werkwoord
geeft een actie aan waar weken of door water verzachten van een substantie bij komt kijken
Infinitief
Ik hou van pannenkoeken die wellen in het vet.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik wel rijst voor het avondeten.
jij / je
Jij welt de bonen voor de soep.
u
U welt de linzen voor het gerecht.
hij, zij / ze, het
Hij welt de dadels in water.
wij / we
Wij wellen de pruimen voor de taart.
jullie
Jullie wellen de rozijnen voor de vlaai.
zij / ze
Zij wellen de abrikozen voor de cake.
Verleden tijd
ik
Ik welde de vijgen gisteravond.
jij / je
Jij welde de bonen een uur lang.
u
U welde de linzen volgens het recept.
hij, zij / ze, het
Zij welde de dadels in een kom.
wij / we
We welden de pruimen gedurende de avond.
jullie
Jullie welden de rozijnen voor het dessert.
zij / ze
Zij welden de abrikozen voor de pudding.
Voltooid deelwoord
De bonen zijn geweld voor gebruik.
Tegenwoordig deelwoord
De wellende rozijnen zien er sappig uit.
Aanvoegende wijs
Moge het water de rijst goed welle.
Gebiedende wijs
Wel de kikkererwten voor het koken!
Welt de vijgen voor het bakken van de taart!
Examples
De druiven wellen nu al een uur lang.
tegenwoordige tijd, indicatief