Wonen

Verb
1
Simple
Compound
Complex
Present Tense
Past Tense
Future Tense
Declarative
Interrogative
Imperative
Context & Scenario
Context & Scenario
Context & Scenario
Synonym
Related Word
Idiomatic
Een klein, gezellig huis aan de rand van een groene bos met een familie die buiten speelt.
Gezellig huis aan de rand van het bos met een blije familie
Een klein, gezellig huis aan de rand van een groene bos met een familie die buiten speelt.
2
Compound
Future Tense
Imperative
Context & Scenario
Synonym
Simple
Present Tense
Declarative
Related Word
Context & Scenario
Idiomatic
Complex
Past Tense
Interrogative
Context & Scenario
Synonym
Related Word
Een vrouw zit comfortabel in een moderne appartement, omringd door planten en hedendaagse kunst, met een uitzicht op de skyline van de stad.
Relaxed verblijfplaats in modern appartement
Een vrouw zit comfortabel in een moderne appartement, omringd door planten en hedendaagse kunst, met een uitzicht op de skyline van de stad.
3
Complex
Compound
Simple
Abstract expressionistische afbeelding van een gezellig huis omringd door chaotische kleuren en dynamische vormen, die het gevoel van thuis zijn uitdrukt.
Abstracte afbeelding van een huis dat het gevoel van thuis zijn vertegenwoordigt
Abstract expressionistische afbeelding van een gezellig huis omringd door chaotische kleuren en dynamische vormen, die het gevoel van thuis zijn uitdrukt.