Zinken
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Dit werkwoord verwijst naar het naar beneden gaan in water of een vloeistof.
Infinitief
Ik wil leren hoe ik kan zinken.
Tegenwoordig deelwoord
De zinkende boot was spannend om te zien.
Hij zag de zinkende ster in de lucht.
Voltooid deelwoord
De schat is gezonken onder de zee.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik zink snel als ik deze techniek gebruik.
jij / je
Jij zinkt als je niet oppast.
u
U zinkt steeds dieper in gedachten.
hij
Hij zinkt langzaam in het water.
zij / ze
Zij zinkt in de pijn van het verlies.
het
Het zinkt in de zee zonder een spoor achter te laten.
wij / we
Wij zinken samen in de modder.
jullie
Jullie zinken naar beneden als je niet oppast.
Verleden tijd
ik
Ik zonk naar de bodem van het zwembad.
jij / je
Jij zonk heel snel tijdens de proeven.
u
U zonk naar de diepste diepten.
hij
Hij zonk de eerste keer dat hij het probeerde.
zij / ze
Zij zonk diep in het water.
het
Het zonk zonder enige waarschuwing.
wij / we
Wij zonken allemaal van het lachen.
jullie
Jullie zonken in het zand tijdens het spelen.
Gebiedende wijs
Zink niet in zelfmedelijden!
Zinkt nu naar beneden!
Aanvoegende wijs
Als ik slechts genaamd zinke, zou het wonderbaarlijk zijn.