Zorgen
VerbInfinitief
Ik wil goed voor mijn vriend zorgen.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik zorg voor mijn huisdier.
jij / je
Jij zorgt goed voor je gezondheid.
u
U zorgt voor een nette presentatie.
hij
Hij zorgt altijd voor zijn familie.
zij / ze
Zij zorgen voor het ontbijt.
het
Het zorgt voor een betere sfeer.
wij / we
Wij zorgen gezamenlijk voor het feest.
jullie
Jullie zorgen voor de voorbereidingen.
Verleden tijd
ik
Ik zorgde altijd voor mijn ouders.
jij / je
Jij zorgde voor een mooi huis.
u
U zorgde voor een uitstekende service.
hij
Hij zorgde voor zijn gezondheid.
zij / ze
Zij zorgden voor de kinderen.
wij / we
Wij zorgden voor een goede organisatie.
jullie
Jullie zorgden voor een geweldige ervaring.
Voltooid deelwoord
Ik heb goed voor mijn huisdier gezorgd.
Tegenwoordig deelwoord
Hij is zorgend en houdt altijd rekening met anderen.
Aanvoegende wijs
Moge je altijd zorg voor elkaar hebben.
Gebiedende wijs
Zorg goed voor je gezondheid!
Zorgt u dat alles op tijd klaar is!