Bellen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Een gewoon werkwoord dat betekent dat je contact opneemt via de telefoon of een ander communicatiemiddel.
Infinitief
Ik wil graag bellen met mijn vriend.
Tegenwoordig deelwoord
De man staat bellend op straat.
De bellende vrouw was erg druk bezig.
Voltooid deelwoord
Ik heb mijn moeder gebeld.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik bel mijn vrienden.
jij / je
Jij belt altijd te laat.
u
U belt naar de klantenservice.
hij
Hij belt zijn collega.
zij / ze
Zij belt regelmatig met haar ouders.
het
Het belt niet goed.
wij / we
Wij bellen je later terug.
jullie
Jullie bellen morgen voor het nieuws.
Verleden tijd
ik
Ik belde haar gisteren nog.
jij / je
Jij belde naar de verkeerde nummer.
u
U belde de support gisteren.
hij
Hij belde ons vanuit Amsterdam.
zij / ze
Zij belde om hulp.
het
Het belde, maar niemand nam op.
wij / we
Wij belden gisteren naar het restaurant.
jullie
Jullie belden eerder dan verwacht.
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat je mij belle volgende keer.
Gebiedende wijs
Bel me als je thuis bent!
Belt vaker voor het nieuws!
Examples
Ik bel de dokter binnenkort.
tegenwoordige tijd, indicatief