Sluipen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Sluipen betekent zich stilletjes voortbewegen, vaak om niet opgemerkt te worden.
Infinitief
Ik wil graag sluipen door het bos.
Tegenwoordig deelwoord
De dief is sluipend door de tuin gegaan.
De sluipende schaduw maakte de sfeer griezelig.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik sluip altijd naar de keuken als iedereen slaapt.
jij / je, u
Jij sluipt stilletjes naar het feest.
hij, zij / ze, het
Hij sluipt naar de uitgang zonder geluid te maken.
wij / we, jullie
Wij sluipen samen door het park.
Verleden tijd
ik
Ik sloop het gebouw af voor de verbouwing.
jij / je, u
Jij sloop het oude plan bij de vergadering.
hij, zij / ze, het
Zij sloop naar de deur zonder op te letten.
wij / we, jullie
Wij sloopen het huis in de jaren '90.
Voltooid deelwoord
De kat heeft de muis geslopen zonder dat iemand het merkte.
Gebiedende wijs
Sluip stilletjes als je binnenkomt!
Sluipt naar het doel zonder lawaai te maken.
Aanvoegende wijs
Als ik sluipe, kan ik misschien niet opgemerkt worden.