Stenen
VerbInfinitief
Ik wil graag stenen verzamelen tijdens mijn wandeling.
Tegenwoordig deelwoord
De stenen klinken netjes terwijl de kinderen spelend rondrennen.
Het stenende geluid is te horen vanuit de bouwplaats.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik steen een mooie verzameling bij elkaar.
jij / je, u
Jij steent een ander soort en dat maakt het bijzonder.
wij / we, jullie
Wij stenen vaak in de tuin met verschillende kleuren.
Verleden tijd
ik
Ik steende in de oude stenen van het kasteel.
jij / je, u
Jij steende met veel enthousiasme tijdens de activiteit.
hij, zij / ze, het
Hij steende het pad met mooie stenen.
wij / we, jullie
Wij steenden langs de rivier tijdens onze reis.
Voltooid deelwoord
De tuin is prachtig, de stenen zijn goed gesteend.
Aanvoegende wijs
Moge elke stenen verbinding ons dichter bij elkaar brengen.
Gebiedende wijs
Steen wat dichterbij de muur.
Steent met liefde en zorgvuldigheid.