Voorspellen
VerbInfinitief
Ik wil leren hoe ik de toekomst kan voorspellen.
Tegenwoordig deelwoord
De onderzoekers zijn voorspellend bezig met hun analyses.
De voorspellende teksten zijn zeer interessant.
Voltooid deelwoord
De resultaten zijn eerder voorgespeld door de wetenschappers.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik voorspelt het weer voor morgen.
jij / je
Jij voorspelt goed wat er gaat gebeuren.
u
U voorspelt altijd de juiste antwoorden.
hij
Hij voorspelt de winst voor het team.
zij / ze
Zij voorspelt dat het gaat regenen.
wij / we
Wij voorspellen een goed resultaat.
jullie
Jullie voorspellen vaak de uitslagen van wedstrijden.
Verleden tijd
ik
Ik spelde voor mijn vrienden wat ik had gezien.
jij / je
Jij spelde voor wat er in de film gebeurde.
u
U spelde voor wat er in het nieuws stond.
hij
Hij voorspelde een grote verandering.
zij / ze
Zij voorspelde dat het moeilijk zou worden.
wij / we
Wij voorspelde alle prestaties van het team.
jullie
Jullie voorspelde de antwoorden op de vragen.
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat je voorspelle wat er gaat gebeuren.
Het is belangrijk dat je spelle voor, zodat iedereen begrijpt.
Gebiedende wijs
Spelt voor het publiek over je ideeën.
Spel voor ons je voorspellingen voor morgen.