Sturen
VerbInfinitief
Ik wil een brief sturen.
Tegenwoordig deelwoord
Ik ben de letters sturend na te kijken.
De sturende persoon hielp ons met de taak.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik stuur een e-mail.
jij / je, u
Jij stuurt elke week een nieuwsbrief.
hij, zij / ze, het
Hij stuurt zijn vrienden een tekstbericht.
wij / we
Wij sturen de documenten op tijd.
jullie
Jullie sturen altijd interessante informatie.
Verleden tijd
ik
Ik stuurde gisteren een kaart.
jij / je, u
Jij stuurde een mooi cadeau.
hij, zij / ze, het
Zij stuurde haar ouders een brief.
wij / we
Wij stuurden het pakket op tijd.
jullie
Jullie stuurden een uitnodiging naar ons.
Voltooid deelwoord
De documenten zijn al gestuurd.
Aanvoegende wijs
Moge hij jou steeds goed sture.
Gebiedende wijs
Stuur me de informatie zo snel mogelijk.