Vieren
VerbAuxiliary Verb
hebben
gereguleerd
Vier heeft zowel een formele als informele connotatie, word vaak gebruikt in contexten zoals verjaardagen of feestdagen.
Infinitief
We gaan het leven vieren.
Tegenwoordig deelwoord
De kinderen zijn vierend door de tuin.
De vierende mensen zingen vrolijke liedjes.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik vier mijn verjaardag vandaag.
jij / je, u
Jij viert het feest met ons.
wij / we, jullie, zij / ze
Zij vieren hun succes.
Verleden tijd
ik
Ik vierde het nieuwe jaar met vrienden.
jij / je, u
Jij vierde een groot feest.
hij, zij / ze, het
Hij vierde zijn overwinning.
wij / we, jullie, zij / ze
Zij vierden samen hun jubilee.
Voltooid deelwoord
Het feest is gevierd met veel gasten.
Aanvoegende wijs
ik
Ik hoop dat ik ook een feestje viere.
Gebiedende wijs
Vier vandaag je succes!
Vier het feest met ons!
Examples
We gaan het leven vieren.
infinitief, neutraal
De kinderen zijn vierend door de tuin.
tegenwoordige deelwoord, neutraal
Ik vier mijn verjaardag vandaag.
tegenwoordige tijd, neutraal
Ik vierde het nieuwe jaar met vrienden.
verleden tijd, neutraal
Het feest is gevierd met veel gasten.
voltooid deelwoord, neutraal