Zus
Pronounpersoon die een zuster of tegelijk met een ander geboren kind is
(zij spreekt over haar zus)
Mijn zus woont in Amsterdam.
Haar zus is twee jaar ouder dan zij.
- Simple
Ik heb een zus die mij altijd steunt.
- Compound
Mijn zus en ik gaan vaak samen naar de film.
- Complex
De zus die vroeger naast mij woonde, is verhuisd naar een andere stad.
- Present Tense
Zij heeft een zus die haar inspirerend vindt.
- Past Tense
Toen ik klein was, speelde ik vaak met mijn zus.
- Future Tense
Volgend jaar zal mijn zus haar diploma behalen.
- Imperative
Jij moet je zus helpen met haar huiswerk.
- Interrogative
Is jouw zus ook dol op sporten?
- Declarative
Mijn zus heeft een geweldige stem die iedereen blij maakt.
- Context & Scenario
We brachten de dag door met onze zussen.
- Context & Scenario
De kinderen op school waren nieuwsgierig naar mijn zus.
- Context & Scenario
Als de zon schijnt, gaan mijn zus en ik naar buiten.
- Synonym
Mijn broertje heeft de neiging om met mijn zus ruzie te maken.
- Related Word
Zij is mijn zusje, en ik ben haar oudere broer.
- Idiomatic
Maar zoals het vaak gaat, is het verleden verleden met mijn zus.
vriendin of vrouwelijke maat
(een informele manier om iemand aan te duiden)
Kom je naar het feest, zus?
Dat is mijn zus van een ander soort!
- Compound
Mijn vriendin is aardig, maar zij is ook een beetje verlegen.
- Present Tense
Ik bel mijn vriendin.
- Future Tense
Morgen zal ik mijn vriendin in het park ontmoeten.
- Interrogative
Komt je vriendin ook naar het feestje?
- Context & Scenario
Ik ga vaak met mijn vriendin winkelen.
- Simple
Mijn vriendin is heel grappig.
- Complex
Mijn vriendin, die in Amsterdam woont, komt morgen op bezoek.
- Past Tense
Gisteren bezocht ik mijn vriendin in haar nieuwe appartement.
- Declarative
Mijn vriendin houdt van kunst.
- Imperative
Bel je vriendin en vraag het haar!
als aanspreking voor een vrouw of meisje
(iemand roept haar zus)
Geniet van je dag, zus!
Dat lijkt me leuk, zus!
- Simple
Hoe gaat het met je, zus?
- Present Tense
Mijn zus helpt me vaak met mijn huiswerk.
- Future Tense
Volgende week zal mijn zus mijn verjaardag komen vieren.
- Declarative
Zij is net als een zus voor mij.
- Imperative
Bel je zus en vraag haar om te komen!
- Compound
Ik zag mijn zus in de stad, maar ik had geen tijd om met haar te praten.
- Complex
Mijn zus, die altijd vrolijk is, komt vandaag op bezoek.
- Past Tense
Gisteren heeft mijn zus me verrast met een cadeautje.
- Interrogative
Komt jouw zus ook naar het feest?
- Context & Scenario
Na school ga ik met mijn zus naar de supermarkt.